Muziek

Instrumenten
Instrumentale ensembles worden zelfstandig. Ze zijn per partij solistisch of twee/drievoudig bezet en bestaan uit strijkers en/of blazers (hobo, fagot, fluiten, trompet). Er ontstaat een echte instrumentale muziek los van de vokale modellen. Componisten krijgen steeds meer oor voor de specifieke technische mogelijkheden van de instrumenten. Het orgel (geestelijke muziek) en clavecimbel (wereldlijke muziek) bereiken in de Barok een hoogtepunt in hun ontwikkeling.

Componisten  Schilders Schrijvers Architectuur
Monteverdi
Vivaldi
Rameau
Couperin
Lully
Telemann
J.S. Bach
Händel
Rubens
Rembrandt
Molière
Racine

Carlo Maderna
Giovanni Bernini

In de Renaissance worden de regels van de kunst, dus ook de muziek vastgelegd. De muziek is nog vooral vocaal en bestemd voor de kerk. Het is polyfoon: meerstemmig, meerdere melodieën en/of teksten door elkaar en geen begeleiding door instrumenten. Aan het eind van een stijlperiode raken creatieve geesten uitgekeken op een bepaalde stijl en zij gaan experimenteren met nieuwe vormen. Zo is ook de barokmuziek ontstaan: geleidelijk vanuit de al bestaande muziek. Belangrijk voor de barok waren de volgende vormen:
het motet: polyfone liederen met religieuze tekst
het madrigaal: polyfone liederen met wereldlijke tekst, vaak bestemd voor de huiselijke kring
Tijdens de barok ontstaat de opera. Deze ontwikkelt zich vanuit de madrigalen. Polyfonie was niet geschikt. De opera is vooral belangrijk in Italië en Frankrijk (met ballet). Opera seria (thema uit de Oudheid, statisch) en opera buffo (volksopera). Monteverdi. Belcanto. Castraten.

De uitvoerenden:
De orkesten waren nog klein, ongeveer 20 leden: strijkers, hobo, fagot en clavecimbel. De bespeler van het clavecimbel was meestal tegelijkertijd dirigent en zat te spelen/dirigeren. Door de toenemende populariteit van de opera werden de orkesten groter (pauken, houtblazers en koper).
Rond 1550 ontstond de viool. Altviool en cello volgden. De viool werd oorspronkelijk een ordinair instrument gevonden en heeft het gered dankzij zijn populariteit in Frankrijk.
De clavecimbel werd vaak gebruikt voor het basso continuo (of genummerde bas). De functie hiervan was het steunen van de hoofdmelodie en soms het samenbinden van de diverse delen van een stuk. Het werd steeds herhaald en was bepalend voor het tempo, ritme.
Veel stukken zijn geschreven voor de clavecimbel. Dit instrument heeft echter een grote beperking: je kunt een toon niet laten naklinken. Om dit op te vangen versierde men de muziek o.a. met trillers.
Versieringen kwamen ook veel voor in de aria’s in opera’s. De solisten konden hun technisch kunnen hier tonen.
Componisten:
Italië
Monteverdi (1567-1643)
Vivaldi (1680-1743)
Nederland
Frankrijk
Engeland
Henri Purcell (1658-1759)
George Friedrch Händel (1685-1759)
Duitsland