In de fabriek
Rond 1850 was Nederland              WEVEN
nog een echt ’landbouw-land’.
De meeste mensen
verdienden de kost als boer
of als boerenknecht.Dat was
niet veel, daarom
probeerden ze ook wat
geld te verdienen met
weven, spinnen, manden
maken of sigaren maken.
Dat werk werd thuis gedaan,
vooral door de vrouwen.
Ook de kinderen werden bij
deze huisindustrie
ingeschakeld.
Rond 1870 werd veel handwerk vervangen door machines. Die machines werden door stoom in beweging gezet. Dit ging natuurlijk veel sneller en het was goedkoper. In gebieden waar veel huisindustrie was, werden grote fabrieken gebouwd, die het werk overnamen van de thuiswerkers. Die verdienden dus veel minder en moesten ander werk zoeken. Eigenlijk hadden ze geen keus. Ze moesten in de fabriek gaan werken.
En zo trokken er heel veel mensen naar de plaatsen waar fabrieken stonden.
De steden groeiden en er kwamen steeds meer fabrieken. Nederland werd steeds meer industrieland. Maar lang niet iedereen kon in de fabrieken aan het werk. Daardoor waren er in de steden heel veel werklozen. Zij hadden het heel slecht, want ze kregen geen uitkering zoals nu.
De arbeiders die wel werk hadden, hadden het ook niet gemakkelijk. Zij moesten heel hard werken en kregen maar weinig salaris.
Voor al die duizenden fabrieksarbeiders, die naar de steden trokken, waren er geen woningen genoeg. Zij kwamen in krotten en kelderwoningen terecht.
Tegen het eind van de 19e eeuw werden er veel nieuwe straten en wijken voor arbeiders gebouwd. Dit waren hele goedkope woningen.
Het leven van de arbeiders was triest. De werkdagen waren lang en zwaar.
In de katoenfabrieken in Twente moesten ze 12 tot 16 uur per dag werken.
In sommige steenfabrieken moesten ze werken van 2 uur ’s nachts tot de volgende avond 10 uur.
De arbeiders moesten altijd werken, ook als ze ziek waren. Anders werd hun loon ingehouden. Of ze werden ontslagen.
Ze kregen maar heel weinig salaris. daarom aten ze alleen het goedkoopste. Aardappelen met jus van azijn en mosterd. Vlees, vis of groenten konden ze niet betalen. In plaats van brood aten ze pap van water en meel.
Door het zware werk en het ongezonde eten werd de gemiddelde arbeider niet ouder dan 30 jaar.