Algemeen

Handel is geld. Dat wisten ze ook in de 17e eeuw al. Voor het ondernemen van verre reizen werden ‘compagnieën’ opgericht. Een compagnie was een tijdelijk bedrijf. Directeuren en deelnemers stortten geld om een boottocht te financieren. De schepen gingen naar Azië om daar specerijen te kopen. Als het schip terugkwam werden de specerijen met veel winst verkocht. Dan werd de compagnie weer opgeheven. De bemanning werd ontslagen en de boot werd verkocht. Wanneer een compagnie veel geld had verdiend, gebeurde het wel dat ze dat geld gelijk weer in een nieuwe compagnie staken. Je snapt dat er op die manier heel snel heel veel compagnieën werden opgericht. Op een gegeven moment was het dus niet meer zo winstgevend. De oplossing voor dit probleem kwam van de regering. Die zette de kooplieden onder druk om met elkaar een verbond aan te gaan. Alle compagnieën werden samengevoegd tot één
Verenigde Oost-Indische Compagnie. Deze VOC. kreeg het alleenrecht voor alle Nederlandse handel en scheepvaart op Azië. Ook mocht de VOC. oorlog voeren, verdragen sluiten met Aziatische vorsten en forten bouwen.
De plaatselijke compagnieën in Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen werden afdelingen van de VOC. , de zogenaamde kamers.
Bij de oprichting van de VOC. werd 6,5 miljoen gulden bij elkaar gebracht. Voor die tijd was dat een geweldig groot bedrag, dat snap je wel. Het grote verschil met de eerste compagnieën was, dat nu niet steeds de bemanning werd ontslagen en de schepen werden verkocht.

schip