Ideeën om te doen bij Nederland
1. Zoek in de atlas de grondsoortenkaart op. Kleur de zandprovincies op je kaartje geel en de klei- en laagveen provincies groen. Schrijf er bij: geel = zandprovincies, groen=klei-en laagveenprovincies.
2. Welke grondsoorten komen het meest voor in de provincie waarin jij woont?
3. Waarvoor wordt het land in jouw omgeving het meest gebruikt: voor akkerbouw, voor veeteelt of voor tuinbouw?
4. In welke provincies woonden vroeger de keuterboeren en in welke provincies de grote boeren?
5. De grond in de zandprovincies was vroeger niet vruchtbaar. Vooral in de tweede helft van de 20e eeuw is dat veranderd. Waardoor is dat veranderd?
6. Veel boeren konden vroeger leven van wat er in en bij de boerderij te vinden was. Dat kan nu niet meer. Waarom niet?
7.Er zijn dorpen en steden in ons land waar een tijd geleden nog veel industrie was, maar nu niet meer.
Is dat in jouw omgeving ook?
Welke industrie was er veel in jouw omgeving?
Vertel over het leven van die arbeiders. (werktijden, het loon, de leefomstandigheden in de fabriek en thuis)
Leg ook uit waarom die industrie nu niet meer in jouw omgeving is.
8.Vraag eens aan je opa of oma op welke scholen zij vroeger zaten. (lagere school en voortgezet onderwijs)
In welke vakken kregen zij les en hoe ging dat?
9. In groep 8 moet je kiezen naar welke school je gaat. Waar wordt dan bij die keuze op gelet?
Was dat in de 19e eeuw ook zo? Waar werd toen vooral op gelet?
10. Waar is kinderarbeid nog heel gewoon? Hoe komt dat? Wat moeten die kinderen doen?