Kinderarbeid in de 19e eeuw
In de 19e eeuw gingen heel veel arbeiderskinderen niet naar school. Zij moesten werken. Iedere dag.
Op het platteland was het altijd al de gewoonte geweest dat kinderen meehielpen.
In het midden van de 19e eeuw waren er nog geen fabrieken. Toen werden er nog veel dingen thuis of in een werkplaats gemaakt. Ook bij dat werk moesten kinderen vaak helpen.
Zij moesten stenen sjouwen en stapelen, sigarenkistjes maken en spinnen en weven. Maar ook moesten ze er voor zorgen dat de wielen van machines, die gebruikt werden in werkplaatsen, bleven draaien. De hele dag deden de kinderen niets anders dan aan het wiel draaien.                           IMG_130      

In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er
steeds meer fabrieken. Ook hier werkten kinderen.
Zij moesten heel hard werken. Zij maakten hele
lange dagen en kregen weinig betaald.
Bijna alle kinderen (behalve de kinderen van rijke ouders) moesten hun leven lang zwaar lichamelijk werk doen in een fabriek of op het land. En dat leven duurde niet lang.
Dokters en onderwijzers wilden dat de kinderarbeid afgeschaft werd. De regering wilde zich daar niet mee bemoeien. Ze vonden het een zaak voor de fabriekseigenaren.
De regering was bang dat de kinderen de straat op zouden gaan en kattenkwaad zouden uithalen.

In 1874 kreeg het Tweede Kamerlid Samuel van IMG_131Houten het toch voor elkaar dat kinderen jonger dan 12 jaar, niet meer in fabrieken mochten werken.
Maar omdat er geen controle was, trokken veel fabrikanten zich niet veel van de wet aan.
Waardoor er ook na 1874 vele duizenden kinderen soms
14 uur per dag in een fabriek werkten.
In 1889 kwam er een nieuwe arbeidswet. Daarin stond dat kinderen beneden de 12 jaar niet in fabrieken mochten werken en dat kinderen van 12 tot en met 15 jaar en vrouwen niet meer dan 11 uur per dag mochten werken.
In 1900 werd de leerplicht ingevoerd. Voortaan waren alle kinderen vanaf hun 7e jaar verplicht om 6 jaar lang naar school te gaan.