Tweekleppigen en slakken.
Tweekleppigen en slakken behoren totschelpen de stam Mollusca, ook wel weekdieren genoemd. Dit is de op een na grootste stam van het dierenrijk. In de zeeën en oceanen leven meer soorten weekdieren dan anderen dieren. Ze komen overal in de zee voor; van de ondiepe randen tot op de diepe bodem. De meeste hebben een zacht lichaam dat door een schelp wordt beschermd. De meeste weekdieren hebben een radula, een tongvormig orgaan  waarmee ze voedsel van de rotsen kunnen schrapen.
Oesters en mosselen zijn tweekleppigen. Hun zachte lichaam zit in een schelp die uit twee kleppen bestaat.
Slakken hebben een schelp die maar uit één stuk bestaat. Zij maken deel uit van de grootste groep weekdieren, da Gastropoda, dat “buikpotigen” betekent. Het lijkt namelijk alsof ze over hun buik glijden.

Waar komen schelpen vandaan?
Weekdieren bestaan uit calciumcarbonaat, een mineraal dat door het dier uit het water wordt gehaald.
Volwassen weekdieren, zoals oesters, geven eicellen en zaadcellen af. De eicellen worden bevrucht door de zaadcellen en groeien uit tot larven. Deze larven zwemmen vrij rond in de zee.
Als deze oester (of een ander weekdier) volwassen wordt, gaat de mantel van dit dier dit mineraal (calciumcarbonaat) uitscheiden en maakt daarvan een schelp om het dier heen.

Tweekleppigen.
schelpen1a
Tweekleppigen zijn weekdieren waarvan de schelp uit twee gelijke / dezelfde kleppen bestaat. Ze hangen vast aan de rotsen, zitten ingegraven in het zand of leven in een steenholte.
De schelphelften passen precies op elkaar. Er kan zelfs geen lucifer tussen. Dat is heel belangrijk! Want dan lukt het een vogelsnavel ook niet. De twee delen zitten met een soort scharnier aan elkaar vast. Het weekdier heeft een sluitspier waarmee de schelp open en dicht kan. Die spier is heel sterk, want het is bijzonder moeilijk om de kleppen van een levende schelp met je handen open te krijgen.
Als ze op het strand komen gaan ze vaak van elkaar af.

Schelpdieren met een slakkenhuis.
schelpen3Er zijn ook schelpen die op een slakkenhuis lijken. De dieren die hier in zitten worden
dan ook slakken genoemd. Hun schelp bestaat maar uit één stuk. De schelp heeft vaak de vorm van een spiraal. Hij heeft maar één opening, die hij af kan sluiten als er gevaar dreigt of om uitdroging te voorkomen als hij op het droge ligt. Soms overleven ze dan wel drie weken.
Ze worden ook  wel ’buikpotigen’ genoemd omdat het lijkt alsof ze op hun buik glijden.

Groei-huis van kalk
Schelpdieren bouwen hun eigen huis. Niet van steen of van hout, maar van kalk!
Hun huis blijft hun hele leven lang groeien. Dat moet ook wel. Het diertje dat erin zit groeit immers ook. Alleen een huis waarin het diertje zich helemaal kan terugtrekken biedt bescherming tegen rovers.
Aan de rand van de schelp bevindt zich de mantel. De kalk voor de opbouw hiervan wordt uit zeewater gehaald. Hoe meer kalk er in het zeewater is, hoe steviger de schelp is.
Als er weinig kalk in het water zit, dan is de schelp dun.
In de winter groeit de schelp minder dan in de zomer. En daardoor ontstaan er smalle en brede groeibanden. Hieraan kun je zien hoe oud de schelp is. Zoals je begrijpt hebben schelpen net als bomen jaarringen.
                                                              schelpen4
Ingewikkelde ingewanden.
Tweekleppigen zijn van binnen veel ingewikkelder dan van buiten. Net als wij hebben ze organen zoals een hart, maag en darmen. Ook hebben ze een bloedvatenstelsel dat voedingsstoffen en zuurstof naar de weefsels brengt. Verder hebben ze ook een uitscheidingsstelsel dat afvalstoffen verwijdert (een nette uitleg voor het feit dat schelpen ook poepen!)
Ze ademen allemaal op dezelfde manier; namelijk door water op te zuigen en weer uit te blazen. In de waterstroom naar binnen zit voedsel en zuurstof. In de waterstroom naar buiten zit koolzuur en afval.

Verstoppertje.
Ondanks de harde schelp voelen veel schelpdieren zich pas echt veilig in de wadbodem.
De kokkel kruipt zover weg onder het zand dat hij net niet meer zichtbaar is.
Het nonnetje wil graag 10 centimeter diep zitten. De strandgaper is op 30 centimeter diepte helemaal onbereikbaar voor vogelsnavels.

Eten.
Maar hoe komen de weekdieren in het wad aan eten? Je weet nu dat veel weekdieren zich graag verstoppen, maar ze moeten wel plankton kunnen eten. Dat zit toch in het zeewater? Klopt!
Je moet dus een soort slangetje hebben dat je net boven het wad kunt uitsteken.
Hiermee kun je het zeewater opzuigen. Zo’n slangetje noemen we een sifo.
Veel schelpen hebben twee sifo’s. Lekker makkelijk! Een voor het opzuigen en een voor het wegspuiten van het zeewater.

Verschillende schelpen.
Er zijn heel veel verschillende weekdieren, met allemaal verschillende schelpen. Hieronder kun je over een aantal schelpen wat meer te weten komen.

Naam

Foto

Informatie

Strandgaper

schelpen5

De strandgaper leeft ingegraven in zand en slik  en kan 12cm lang worden. De witte kleppen van dit dier sluiten aan de ene kant niet goed aan elkaar. De schelp gaapt. De dieren zijn eetbaar en worden bij eb uitgegraven.

Stompe gaper

schelpen6

De stompe gaper is stomp aan de achterkant en blijft iets wijder open dan de andere schelpen.

Meestal vind je de rechter schelpen aan het strand. De linkerschelp heeft een lang lepelachtig uitsteeksel, waarmee de schaal in de modder blijft steken.

Kokkel

schelpen7

2-4 cm

Heeft dikke, bolle schelphelften.

Zeeuwse mossel

schelpen8

5-10 cm

De schelp is bedekt met een zwarte hoornlaag. De mossel zit aan een rots vast met een bundeltje zeer sterke draden; de byssusdraden.

Op de schelp zitten een zeepok en mosdiertjes vast. Binnen in die mosselschelp kan een erwtenkrabbetje of mosselkrabbetje leven, zonder hem te vernietigen. Hij is dar goed beschermd en haalt zijn voedsel uit hem water dat door de mosselschelp stroomt.

Oester

schelpen9

3-12 cm

Leeft vastgehecht op een rots of vrij in modderige kiezelbanken. De platte oester heeft een dunneren en meer rondere schelp.

Venusschelp

schelpen10

3-5 cm

Leeft in het lage deel van het strand. Ze heeft een voorkeur voor grofkorrelig zand. Als ze ergens van schrikt, spuit ze een waterstraal uit en sluit zich.

Tapijtschelp

schelpen11

3-5 cm

Leeft in het zand of in modderige kiezelbodems. Ze graaft zich ondiep in en haar ligplaats is herkenbaar aan twee dichtbij elkaar liggende gaatjes. De schelp kan verschillende kleuren hebben en laat een fijn netwerk van ribbetjes zien.

Platte slijkgaper

schelpen12

3-6 cm

Leeft ingegraven in het slib van de riviermonding. Hoe groter hij is hoe dieper hij zich ingraaft.

Halfgeknotte strandschelp

schelpen13

Ca. 3 cm

Je vindt deze schelp vaak langs onze stranden.

Grote strandschelp

schelpen14

Ca. 6 cm

Hij valt op door de streepjes (stralen) die van de top van de schelp naar de rand lopen. De binnenkant van de schelp is licht met paarse gloed, die je vooral aan de top goed ziet.

Zaagje

schelpen15

15-35 mm

Herken je aan de geribde rand van de schelp en aan de paarsgekleurde binnenkant.

Nonnetje

schelpen16

Ca. 3 cm

De dunne schelp is meestal mooi gekleurd, rood of roze-rood, maar gele en groene komen ook voor op onze kusten.

Tafelmesheft

schelpen17

8-15 cm

Graaft zich diep in het zand in. Je kunt hem naar boven laten komen door een beetje grof zout in het gat te strooien.