Langs de waterkanten en in het water leven dieren.

Het wemelt van de dieren boven en onder het water!
Zodra het mooi weer wordt komen insecten hun eieren leggen in het water. Hun larven moeten van gedaanten verwisselen, voor ze een mug of libel worden.
Er zijn waterdiertjes die vlak onder het wateroppervlak leven, maar ook die op de bodem van een beek vertoeven. Al die diertjes zijn op zoek naar voedsel:planten of andere dieren.
Om te ademen hebben de diertjes net zoals mensen zuurstof nodig. Zuurstof zit in de lucht, maar ook in het water. Met longen haal je zuurstof uit de lucht en met kieuwen haal je zuurstof uit het water. Er zijn waterdiertjes met longen en met kieuwen.
Ook op de bodem leven veel diertjes. Op de bodem komt al het afval terecht, dode planten en dieren. Het is vaak een glibberige rottende modderlaag, ook wel slib genoemd. De bodemdiertjes leven dus van het afval.

De zoetwaterpissebedden zijn opruimers van het afval.

Bacteriën, kun je niet met het blote oog zien, leven ook van het afval op de bodem. Ze zorgen ervoor dat dode planten en dieren verrotten en helpen zo de beek schoon te houden. Ze behoren tot het plankton samen met de algen. Ze worden door kleine, jonge waterdiertjes gegeten.

Zo leven er ook vaak pantoffeldiertjes, ook deze kan je niet zonder microscoop zien. Pantoffeldiertjes eten bacteriën. Andere microscopisch kleine diertjes zijn amoeben. Ze eten algen, bacteriën en andere kleine diertjes.

pantoffeldiertjes pantoffeldiertjes1

Watervlooien lijken net kleine stipjes die met kleine schokjes voortbewegen. Watervlooien zijn kleine kreeftjes. Ze gebruiken twee voelsprieten om mee vooruit te komen. Hun poten zitten in de buikholte, ze lijken wel op kammetjes. Hiermee ‘zeven’ ze voedsel uit het water, algen en piepkleine diertjes. Watervlooien zijn doorzichtig.

Watermijten zijn niet groter dan een speldenknop en hebben acht poten waarmee ze door het water roeien. Er zijn rode, bruine, zwarte en gele watermijten. Ze jagen op watervlooien en wormen.

Posthoornslakken en poelslakken zijn dieren met longen. Ze moeten dus regelmatig terug naar het wateroppervlak om zuurstof te happen. De luchtvoorraad wordt in de longen bewaard.


*inv. Poelslak poelslak1

De moerasslak heeft kieuwen en hoeft dus niet steeds naar boven om lucht te happen. Deze slakken kruipen over planten en eten algen, afgevallen bladeren en dode vissen.

De schaatsenrijder kan op het water lopen. Onder aan zijn poten zitten haartjes die het water afstoten, waardoor hij op het water drijft. Op de grens van het water en de lucht zit een dun vlies, het oppervlaktevlies. Je kunt het niet zien of pakken, maar hele lichte diertjes kunnen er op lopen. Als het water vervuild is, wordt het vlies minder sterk en verdrinken de waterlopers.

schaatsrijder. schaatsrijder

Het bootsmannetje kleeft ‘omgekeerd’ aan de waterspiegel. De haartjes op zijn buik zorgen voor een luchttunnel zodat hij niet naar de bodem zakt. Dit is meteen zijn zuurstofvoorraad. Het bootsmannetje is een echte rover. Hij eet allerlei dieren die hij maar te pakken kan krijgen. Bij mensen kan hij bijten.

De waterspin heeft een bijzondere manier om aan zuurstof te komen. Ze spint tussen waterplanten een web dat op een hangmat lijkt. Daarna haalt ze lucht van boven, de lucht blijft tussen de haren op haar achterlijf zitten. Ze duikt weer naar haar web en wrijft de lucht van haar lijf onder het web. Dit herhaalt de waterspin enkele malen totdat er een hele grote luchtbel is ontstaan onder het web. De spin gaat dan in de luchtbel zitten en kan ze gewoon ademen. Als ze een prooi heeft gevangen in haar web dan komt ze er even uit en peuzelt het vervolgens op in de luchtbel. De waterspin is de enige spin ter wereld die onder water kan leven.

Libellen vliegen over en langs het water in allerlei kleuren. Kleine libellen worden ook wel waterjuffers genoemd, omdat ze zo sierlijk over het water vliegen. Een libel kan verticaal, naar voren en naar achteren vliegen als een helikopter. De larf leeft in het water. Lees in het hoofdstuk over de libel meer over zijn ontwikkeling.

Een waterjuffer is kleiner dan een libel. Haar lichaam is heel dun en turkoois of rood. Als ze gaat zitten vouwt ze haar vleugels op als een vlinder.

Het vrouwtje van een mug legt haar eieren in het water. Om die eitjes te kunnen maken heeft ze bloed nodig, daarom steekt ze. De mannetjes mug steekt niet, hij zuigt nectar uit bloemen.

Mug. mug

Kikkers hoor je in maart en april overal in sloten en vijvers kwaken. De lente is de tijd van de kikkers! De kikker kan zowel in het water als op het land kan leven, ze behoren dus tot de amfibieën(een dier dat zowel op het land als in het water leeft).

Ook de pad legt haar eitjes in het water. Deze doet het alleen in een lange snoer, de kikker in een massa. De pad is minder actief dan de kikker. Hij heeft een droge,wrattige huid en kortere poten. In het voorjaar is er sprake van een paddentrek. Voor de voortplanting trekken de padden naar het water waar ze zijn geboren en gebruiken hier vaak een vaste oversteekplaats voor. Om te voorkomen dat padden overreden worden door automobilisten zijn er paddentunnels gemaakt. 
kik&pad. kik_pad

Een salamander komt alleen in het water om eitjes te leggen.
De kleine watersalamander is te herkennen aan zijn ‘drakenkam’. Hij leeft in het water en heeft nog kieuwen, later krijgt hij longen.

Salamander salamander1

Stekelbaarsjes zijn kleine, onopvallende visjes. Alleen in het paarseizoen zijn de mannetjes opvallend gekleurd met een blauwgroene rug en een felrode buik. De vrouwtjes zijn altijd bruin. Ze hebben stekels op hun rug en op hun buik.
Diverse soorten vogels leven bij voorkeur in beekdalen. De grote gele kwikstaart, de waterspreeuw en de ijsvogel hebben een uitgesproken binding met de beek. Hun voedsel- en broedgebied liggen vrijwel uitsluitend in en vlak langs het beekwater.

Stekelbaars stekelbaars1

De gele kwikstaart is pas vanaf het begin van deze eeuw als broedvogel bekend in ons land. Hij zoekt op de oevers en zandstrandjes naar insekten en andere beestjes.

De waterspreeuw is nog veel meer gebonden aan het helder stromend water van de beek. Het zoekt zijn voedsel, insecten door een duik in het water op de bodem. Zo duikt ook de ijsvogel in het water op zoek naar vooral visjes.

ijsvogel ijsvogel2