Welke dieren vind je in het bos?
Als je in de ochtend door het bos wandelt zie je duidelijk de bedauwde spinnenwebben en herfstdraden.
In sommige grote bossen leven nog grote dieren, zoals herten, everzwijnen en soms een vos. Maar in elk bos zie je wel eens een knaagdier. Zij zijn het voedsel voor de roofdieren en kunnen zich niet zo goed verdedigen. Ze vermenigvuldigen zich snel, zodat hun soort toch in stand blijft. We hebben het dan over eekhoorns, hazen en muizen.
Op de grond kruipen egels en slakken. Maar je vindt er ook mierenhopen. Mieren leven in een streng georganiseerde groep, net als bijen en wespen.
In bomen en struikgewas wonen de vogels. Je ziet ze alleen als je goed oplet Als je hun gezang of geluid kent weet je dat ze in de buurt zijn. Let eens op het gehamer van de specht en de boomklever, het gezang van de nachtegaal, merel, koekoek, roodborstje en winterkoninkje en het gekras van de ekster.
Uilen zie je zelden (het zijn nachtvogels) maar je vindt vast en zeker wel eens een uilenbal. De meest kleurrijke bosbewoners zijn natuurlijk de vlinders die van bloem naar bloem fladderen.

Herten                                                                        hert
Dit zijn planteneters. Ze slikken hun voedsel snel door, omdat ze altijd op hun hoede moeten zijn. Als het hert een veilig plekje heeft gevonden komt het voedsel als een balletje terug in de bek. Dan gaat hij dat op zijn gemak liggen herkauwen. Herten hebben een gewei. Dat groeit in de zomer uit de rozenstokken op hun voorhoofdsbeen. De huid die er eerst nog overheen zit laat al gauw los en wordt er aan de bomen helemaal af geschuurd (veegbomen). Het eerste gewei bestaat uit twee spitsen. In de winter vallen die af en het volgend jaar groeit er een gewei met aan elke kant twee takken: een gaffel. Het jaar daarna heeft het gewei op elke helft drie punten: een zesender; het jaar daarna is het een achtender
  • Het edelhert heeft in de zomer een gladde, roodbruine vacht. In september krijgt hij een grijsbruine wintervacht die wind- en waterdicht is. Rondom de staart zijn de haren wit of geel. Deze vlek wordt ’schort’ of spiegel genoemd. Het wijfje van het edelhert heet hinde en het jong heet kalf.
  • Reeën zijn kleiner en minder fors van gewei (hoogstens een zesender). Ze zijn sierlijk en rank en hebben heel dunne poten. Het is het mooiste wild dat we in ons land hebben.
  • Damherten zijn te herkennen aan de witte plekken op de huid en aan het platte gewei.

Everzwijnen
In sommige bossen tref je nog everzwijnen aan. De oude mannetjes zijn gevaarlijke dieren van 1.75 lengte en 150 kg zwaar. Deze keilers hebben een zwarte, stekelige haardos en grote slagtanden in onder- en bovenkaak. Ze woelen de bodem om op zoek naar knollen.

Vossen
vosEen vos lijkt een beetje op een kleine bruinrode hond. Hij heeft een spitse snuit en korte poten. Zijn wangen en hals zijn wit. Zijn ogen staan een beetje schuin. Hij eet vooral muizen, maar vangt ook konijnen, fazanten, patrijzen en soms kippen. Een vos jaagt meestal tegen de avond en ’s nachts. Bij strenge kou ook overdag. Hij besluipt zijn prooi en maakt daarbij gebruik van de begroeiing van het terrein waar hij zich in kan verstoppen. Zijn reukzin is scherp, evenals zijn gehoor en tastzin. Hij jaagt tegen de wind in. Daardoor kan hij zijn prooi goed ruiken, maar de prooi hem niet. Een vos vangt zijn prooi met zijn bek en niet zoals een kat met zijn klauwen.
Het wijfje werpt omstreeks april 3-7 jongen, die de eerste twee weken blind zijn. Ze worden geboren in een hol dat de moedervos zelf gegraven heeft of geleend van een das of konijn. Dit hol kan wel tien meter lang zijn. Het bestaat uit verschillende vertakkingen en heeft meestal maar 1 uitgang.
Als er gevaar dreigt graaft de moeder een noodwoning waar ze haar jongen een voor een naar toe sleept. De verzorging komt geheel voor rekening van het vrouwtje. Het mannetje (rekel) sleept alleen voer aan als de moedervos gedood is.

Eekhoorns
Eekhoorns zie je bijna bij elke wandeling in het bos. eekhoornDe eekhoorn lijkt een schaduw als hij door de toppen van de bomen flitst. Maar hoe halsbrekend zijn toeren ook zijn, er gaat zelden iets verkeerd. De nagels aan zijn poten geven hem een perfecte houvast. Zijn pluimstaart zorgt voor steun en evenwicht en dient als roer bij zijn gewaagde sprongen. Door zintuighaartjes aan zijn staart en ledematen kan hij bij de grootste snelheid lastige obstakels vermijden. Als hij echt in het nauw wordt gedreven, gebruikt hij de zweefsprong. Dan duikt hij met breed uitgespreide poten en gestrekte staart rechtstreeks uit de top van de boom naar de volgende stam.
Uit takjes, bladeren, mos en dunne repen boombast bouwt de eekhoorn verschillende koepel- en bekervormige nesten. Een ervan dient als kraamkamer, de andere als schuilplaats. Ook wordt wel gebruik gemaakt van oude vogelnesten. Om zijn voedsel te verbergen graaft de eekhoorn met zijn voorpoten een kuiltje. Hij drukt met zijn snuit en voorste snijtanden de buit vast in de grond. Daarna schraapt hij er aarde en bladeren overheen en stampt hij het materiaal vast. Jonge eekhoorntjes moeten leren hoe zij een harde noot kunnen openmaken. Dat gebeurt door er eerst met de snijtanden een gat in te knagen. Is dat groot genoeg, dan kan de noot tussen boven- en ondertanden worden gekraakt.

Hazen
Een haas ligt overdag in zijn leger (een open nest op de grond) te slapen. Hij is steeds op zijn hoede. Als er gevaar dreigt legt hij zijn lange oren (lepels) plat langs zijn kop en vlucht. Tijdens het lopen neemt hij scherpe bochten (haken). Pas als het donker wordt gaat de haas op jacht, want hij is van oorsprong een nachtdier. Jonge hazen zijn heel wat minder veilig dan de naakte, blindgeboren konijntjes. Een jong konijntje ligt veilig en goed beschut in een ondergronds hol, maar een haas wordt geboren in een open nest. Bij dreigend gevaar trommelen de ouders met de achterpoten op de grond om de kleintjes te waarschuwen.

Muizen
muisVan de muizen noemen we alleen de kleine bosmuis en de rosse woelmuis die zo goed klimmen kan. Hun ergste vijanden zijn uilen, vossen, wezeltjes en hermelijntjes. Als jonge bosmuizen zijn verdwaald of in moeilijkheden verkeren, zenden zij een noodkreet uit. Dit is een trilling die sneller is dan het geluid. De moeder komt dan meteen in actie. Zelfs wanneer zij bezig is met het voeden van andere jongen gaat ze meteen op pad om hulp te bieden. ergste vijanden zijn uilen, vossen, wezeltjes en hermelijntjes. Als jonge bosmuizen zijn verdwaald of in moeilijkheden verkeren, zenden zij een ultrasone noodkreet uit. Dit is een trilling die sneller is dan het geluid.

Egels
De egel kan zich bij dreigend gevaar oprollen tot egeleen stekelige bal. Alle kwetsbare delen van zijn lichaam verdwijnen dan in de sterke spierkap onder de stekelhuid. Die muts van spieren en zijn scherpe pennen zijn het beste afweermiddel tegen gevaren. Als een bal wacht hij tot de kust weer veilig is. er komt dan meteen in actie. Zelfs wanneer zij bezig is met het voeden van andere jongen gaat ze meteen op pad om hulp te bieden.

Slakken
Slakken hebben geen skelet zoals wij dat hebben. Omdat ze daardoor erg kwetsbaar zijn, hebben ze een huisje van kalk dat ze meestal op hun rug dragen. De slak kan zich er helemaal in terugtrekken. Zo beschermt hij zich tegen vijanden en ook tegen droogte en kou. Telkens groeit er aan de buitenrand van het huisje weer een randje bij en daardoor is het huisje geribbeld. Als je voorzichtig de voelhorens van de slak aanraakt kun je zien hoe de slak zich terugtrekt in zijn huisje. De kop gaat eerst naar binnen, daarna de rest van het lijf. Tenslotte sluit de mantel zich over de opening en is het huisje helemaal dicht. Zonder hun huisje zouden de slakken uitdrogen en al heel snel doodgaan. In het bos vind je vaak wijngaard- en heesterslakken. Ze komen zo min mogelijk in de zon en zijn dus voornamelijk ’s nachts onderweg om voedsel te zoeken. Veldslakken kruipen ook overdag graag rond over struiken en bomen, waarbij ze telkens even stil blijven zitten om uit te rusten. Als het regenachtig is en niet te koud kun je alledrie de soorten zien kruipen. Bij warm en droog weer zoeken ze ergens tegen een muur of een boomstam een plekje waar ze zichzelf met hun slijm kunnen vastplakken. Ze trekken zich dan terug in hun huisje en gaan slapen.

Mieren
Bosmieren wonen in een mierenhoop. De buitenste laag bestaat uit dennennaalden. In de bodem hebben de mieren gangen en kamers gemaakt. mierenDaarin zorgen de werkmieren voor de bouw en de verdediging van het nest, het zoeken van voedsel en het verzorgen van de eieren en larven. De mannetjesmieren hebben als enige taak dat ze de koningin moeten bevruchten. Pas daarna kan de koningin in de loop der jaren haar tienduizenden bevruchte eieren leggen.
In de buurt van mierenhopen vind je altijd ’mierenpaadjes’. Dat zijn de wegen die de jaagmieren gebruiken om voedsel te halen. Als de mieren elkaar onderweg tegenkomen, betasten en beruiken ze elkaar. Op deze manier geven ze elkaar berichten door over een goede voedselbron, over dreigend gevaar of als ze hulp nodig hebben. Je zou soms denken dat ze uitgebreid met elkaar staan te ’kletsen’.
De bosmieren jagen vooral op rupsen. Naast dierlijk voedsel verzamelen de mieren ook allerlei bessen. Bosmieren ruimen veel ongedierte en ook dode en rottende dieren op. Als je een mierenhoop verstoort, beschadig je eigenlijk het hele bos. Als je met een stuk karton over een mierenhoop waaiert, nemen de mieren hun gevechtshouding aan. Ze zetten hun achterste paar poten stevig op de grond en richten hun bovenlijf omhoog. Klaar om meteen hun gif, het mierenzuur, te kunnen spuiten. Het mierenzuur kan erg jeuken, maar toch is het ook een geneesmiddel voor reumapatiënten.