Een esdorp

                                            esdorp
Een esdorp of brinkdorp is een van de oudste dorpsvormen op de zandgronden in Nederland.
De vorm stamt misschien wel uit de ijzertijd.

De dorpen hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken:


Er is een brink.
brinkOorspronkelijk lag zo’n brink aan de rand van het dorp aan de kant waar de koeien en schapen ’s avonds en ’s ochtends bijeenkwamen. Op die brink plantte men eiken om te gebruiken als bouwmaterialen. De eikels van de eikenbomen werden gebruikt om de varkens vet te mesten. Door de groei van de dorpen kwam die brink later vaak in het centrum van het      dorp te liggen. Bovendien vonden op de brink wel markten plaats,             waardoor het een centrale functie kreeg.                                                  
 

Er is een es.
De es (of enk of ink) was de gemeenschappelijke akker. Vaak ligt deze wat
hoger dan het dorp.
Boeren bemesten de grond elk jaar met plaggen die verrijkt waren met dierlijke mest uit de potstal. Daardoor kwamen de essen soms nog hoger te liggen. Meestal werden de essen gemeenschappelijk gebruikt. Elk jaar werden de percelen opnieuw verdeeld. Zo’n es was soms afgescheiden van de velden door een eswal.

In de Achterhoek en Twente waren ook kleinere essen, die behoorden tot een boerderij. Die werden meestal kampen genoemd.

Het woord enk hoor je in veel oostelijke achternamen en huisnamen, zoals Wentink, Harkink, Makkink en Vruggink.

Er is een beek.
Een beek was nodig voor het water. Koeien konden er drinken.
Langs de beek liggen madelanden (weilanden, vergelijk het Engelse meadow) en hooilanden.
Die madelanden werden gemeenschappelijk beweid door koeien. De nattere hooilanden werden eens per jaar gemaaid.

 Er zijn maten
De maten waren laag gelegen stukken grond langs een klein riviertje of beekje. Ze lagen dus in een beekdal. Zo’n rivier of beekje overstroomde regelmatig. De grond kon daarom niet gebruikt worden voor landbouw of om op te wonen.
Vroeger deed men de was op een vlonder, die een eind de beek in ging, want wassen in een put was moeilijk. Op het grasveldje achter de vlonder legde men was te bleken. Daarom heten "maten ook wel ’de Bleek’.
De maten werden ook veel gebruikt om de koeien van het es-dorp op te laten grazen. ’sMorgens werden de koeien ernaar toe gebracht en ’savonds werden ze weer naar de stal gebracht.
In verschillende delen van Twente had met verschillende namen voor de maten: mars, mors, meden, broek of brook. Dit zie je ook terug in Twentse familienamen.

Er zijn houtwallen
In de maten vind je houtwallen. Zo’n houtwal is een aarden wal, waarop stekelige struiken waren geplant. Het moest er voor zorgen dat de koeien niet wegliepen naar andere weilanden.
Er waren ook maten zonder houtwal. Dat was hooiland en het was voor gemeenschappelijk gebruik. Het was de gemeenteweide (meent).

Er is een veld (heide).
Op dat veld werden de schapen van het dorp gehoed door de dorpsherder. Diverse namen wijzen nog op de relatie tussen dorp en veld, zoals Dwingelderveld (het veld van Dwingeloo, nu een nationaal park) en Orvelterveld (het veld van Orvelte, nu een landbouwgebied met nieuwe boerderijen).
Midden op de Es .......                                                                                      kroezeboom verkleind
staat maar 1 boom. Het was een schuilplaats voor zon en regen.Als de mensen dagenlang op de es aan het werk waren, konden ze er rusten en pauze houden.Toen er ruzie tussen de verschillende geloven kwam. wilden men niet meer onder dezelfde boom schaften. Er werden toen 1 of 2 bomen bij geplant.De mensen met verschillend geloof hadden toen hun eigen schaftboom.Sinds 700/800 na Christus was het voor katholieken verboden om kerkdiensten te houden. Men kwam toen bij elkaar onder zo’n boom om diensten te houden. Je kon vijanden al van verre zien en op tijd weg vluchten. Zo’n boom noemde men een Kroezeboom.
Ook maakt men aan de boom op de es soms een galg. De plaats heette galgebelt.